|
Advanced search
Previous page
|
Title
Migrants, Income and the Environment: the Case of Rural Ghana |
Full text
http://hdl.handle.net/1871/10752 |
Date
2007 |
Author(s)
Owusu, V. |
Abstract
Samenvatting (Summary in Dutch) De gevolgen voor inkomen en milieu van migratie naar landelijke gebieden in Ghana In deze studie onderzoeken we de migratie van het Noordoosten van Ghana (Upper-East Region) naar de meer centraal gelegen regio Brong-Ahafo. We richten ons op migratie naar rurale gebieden en kijken naar de gevolgen voor inkomens en milieu. Daardoor kunnen we iets toevoegen aan de bestaande literatuur die vooral gericht is op de stroom migranten naar urbane gebieden of het buitenland. Waar migratie naar rurale gebieden wel onderwerp van onderzoek was, betreft het veelal de trek naar de cacaoregio's in het Zuiden en Westen van Ghana. Een belangrijke vraag die aan de orde komt, is de toegang tot landbouwgrond. Inkomensverwerving van migranten hangt sterk af van de geldende regelingen tussen landeigenaren en de migrant-pachters en het is dus belangrijk om een antwoord te vinden op vragen als hoeveel land er tegen vaste pacht wordt verkregen en hoeveel in deelpacht. Wat bepaalt dit onderscheid? Welke consequenties heeft dit? Een volgende vraag is hoe de tijd van de migranten wordt verdeeld tussen landbouw en niet-landbouw werkzaamheden en wat de bepalende factoren hiervan zijn. Een bijzonder kenmerk van migranten is voorts dat zij banden blijven onderhouden met de familie in het gebied van herkomst. De geldzendingen daarheen zijn ook voorwerp van studie en completeren zo het beeld van de inkomensmogelijkheden die deze migranten hebben. Tenslotte gaan we in op de gevolgen voor het milieu ter plaatse. Is hun vorm van landbouw duurzaam? De gegevens voor het onderzoek zijn in 2003 verzameld in de districten Techiman en Nkoranza. Het eerste district ligt bij de belangrijke marktplaats Techiman, het tweede ligt meer geïsoleerd. Beide districten zijn belangrijke bestemmingen voor migranten uit de Upper-East Region (UER). In elk district zijn vier dorpen gekozen en in ieder dorp is een willekeurige keuze gemaakt van - in principe - 25 huishoudens van migranten uit de UER. Daarnaast zijn 75 huishoudens van autochtone landeigenaars ondervraagd. Aan de selectie van dorpen, en de opstelling van de vragenlijsten zijn groepsgesprekken in de dorpen voorafgegaan. Brong-Ahafo Region (BAR) onderscheidt zich van de UER door bimodale regenval die twee oogsten per jaar mogelijk maakt, tegen slechts een oogst in het Noordoosten. BAR heeft ook wat gematigder temperaturen, het bevindt zich in het overgangsgebied tussen tropische bossen en savannes. De grond is relatief vruchtbaar en het leent zich dan ook beter voor landbouw dan de UER. Vele decennia lang is er sprake van migratie vanuit het Noorden (waartoe UER behoort) naar het Zuiden. De eerste migranten die zich vanuit UER in BAR vestigden behoorden vooral tot de Frafra's en Busanga's. De eerste etnische groep komt uit de regio van Bolgatanga, in het Westen van de UER, en de laatste uit het Oosten ervan, de buurt van Bawku. Dertien procent van de ondervraagde 176 migranten arriveerden voor 1980 en bijna 80% tussen 1980 en 2000. Meestal komt een (jonge) man eerst en volgen later zijn eventuele vrouw en kinderen. In veel vestigingsplaatsen is dan ook de man/vrouw verhouding boven de een, gemiddelde is zij 1,13. Redenen om uit UER weg te trekken zijn de lage bodemvruchtbaarheid (door ruim een derde van de migranten genoemd), gebrek aan land (17%) en gebrek aan andere werkgelegenheid (33%). Desgevraagd meldden de migranten dat de Brong-Ahafo regio hen aantrok wegens de geschiktheid voor landbouw (66%); nabijheid van de herkomstregio (12%) en mogelijkheden voor commercie (4%), naast redenen als de aanwezigheid van familieleden. Techiman in het bijzonder is aantrekkelijk voor commercie en werkgelegenheid. De reële minimum lonen (in termen van maïs) liggen er zo'n 20% hoger dan in Bolgatanga in UER. De census van 2000 laat zien dat de bevolking in Techiman met liefst 94% is gestegen sinds 1984, vergeleken met 36% in Nkoranza en maar 19% in UER, bij een gemiddelde voor Ghana van 54%. Hoofdstuk 4 van de studie bevat een analyse van de toegang tot land. Het is opvallend dat waar in het Zuiden van Ghana deelpacht de belangrijkste vorm van contract is waarbij de arbeid van de pachter wordt gekoppeld met land van de eigenaar, in de BAR naast deelpacht ook veel vaste-pachtcontracten voorkomen. Bovendien is er 'gewone' inschakeling van arbeid tegen loon. Op percelen die in deelpacht worden gebruikt zijn de inzet van middelen en de opbrengsten lager in overeenstemming met Marshall's inefficiëntie van deelpacht. Pacht tegen vaste prijs vergt echter meestal betaling vooraf en huishoudens met weinig (toegang tot) cash kiezen dan eerder voor deelpacht. Een mogelijk gevolg hiervan is dat de beste stukken land (bijvoorbeeld op bosgrond) vaker tegen vaste prijs worden verhuurd dan in deelpacht. Huishoudens met commerciële activiteiten of meer vermogen kunnen hierdoor vaker voor een vaste pachtprijs en daarmee voor de betere grond kiezen. Een uitgebreid theoretisch model bevestigt deze samenhang en geeft bovendien de samenhang aan tussen de heersende loonvoet en prijzen en de voorkeur voor een van beide contractvormen. De empirische resultaten zijn verkregen door Tobit regressies toe te passen, waarbij de hoeveelheid land onder elk contract wordt gerelateerd aan mogelijke determinanten. Hierbij hebben we gecorrigeerd voor de mogelijke endogeniteit van enkele variabelen, zoals rijkdom en inkomsten van buiten het bedrijf; bovendien houden we rekening met de ondergrens van nul voor de arealen. De resultaten laten duidelijk zien dat in gebieden met hoger loon, eerder voor vaste pachtprijs wordt gekozen en dat huishoudens met meer rijkdom daar ook eerder voor kiezen. De overige variabelen, zoals leeftijd en duur van het verblijf in BAR laten geen duidelijk verband zien. Deze uitkomsten wijzen er op dat recente migranten meestal aangewezen zijn op deelpacht en percelen met lagere opbrengsten, namelijk voorzover zij niet beschikken over cash. Oudere migranten promoveren geleidelijk aan naar betere grond tegen een vaste pacht, naarmate zij wel het ervoor benodigde cash hebben. In de theorie zouden oudere migranten, vanwege hun betere reputatie bij de verpachters, juist eerder in aanmerking komen voor deelpacht. 177 Voor het land dat zij hebben gepacht worden gewassen gekozen, die zowel voor de eigen voedselvoorziening dienen als voor de verkoop. Van het belangrijkste voedselgewas, maïs, wordt meer dan de helft verkocht (52%), maar met grote verschillen tussen Techiman (75) en Nkoranza (33). Bij de verbouw van de gewassen wordt familiearbeid gebruikt, maar nog meer ingehuurde arbeid. De landbouw is dus in aanzienlijke mate marktgeoriënteerd. Belangrijkste gewassen zijn, naast maïs, yam, cassave, bonen, pinda's en groenten. Vooral cassave wordt meer onder deelpacht verbouwd; handelsgewassen zoals tomaten en uien juist meer op percelen met een vaste pacht. De geldopbrengsten van de gewassen laten grote verschillen zien. De netto opbrengst per mandag van het huishouden voor het hoofdgewas maïs is ongeveer 14.000 cedi's, of $1,6, hetgeen hoger is dan het arbeidsloon dat ongeveer 10.000 cedi's of $1,2 bedraagt. Met een gewas als yam, met 24.000 cedi's, of uien en tomaten met meer dan 50.000 cedi's per dag worden echter hogere opbrengsten bereikt. Deze vergen echter wel meer arbeidsinzet en gebruik van overige productiemiddelen, en zij renderen alleen als de transportkosten naar de markt niet hoog zijn. Het inkomen uit de landbouw per huishouden kon worden becijferd op $334 per jaar. Van het huishouden werken de mannen hiervoor gemiddeld 77 dagen verspreid over beide regenseizoenen en vrouwen 66 dagen. De overige arbeid wordt geleverd door ingehuurde arbeid, bestaande uit 143 dagen van mannelijke arbeidskrachten, en 44 van vrouwen. In hoofdstuk 5 is een model ontwikkeld ter nadere verklaring van deze grote inzet van ingehuurde arbeid. Op het niveau van het huishouden wordt de vraag naar ingehuurde arbeid gerelateerd aan onder meer het aandeel van het land in deelpacht, leeftijd, opleiding, vergoeding voor uren gewerkt buiten het bedrijf, rijkdom, duur van het verblijf in BAR en de heersende loonvoet. De eerste en laatste blijken statistisch significant te zijn, evenals de duur sinds vestiging. Hoe meer vaste pacht, hoe meer arbeid wordt ingehuurd; hoe hoger de loonvoet, hoe lager de vraag naar ingehuurde arbeid en hoe meer tijd er is verstreken sinds vestiging, hoe meer arbeid er wordt ingehuurd. De relatie tussen de productiefactoren land en arbeid en de output wordt gelegd door een productiefunctie te schatten. Aan de outputkant werken we met de toegevoegde waarde en aan de inputkant met de inzet van arbeid, land en rijkdom, naast enkele andere karakteristieken van het huishouden en, zoals steeds, dummy variabelen per dorp. Er zijn Cobb-Douglas functie geschat, op basis waarvan de marginale producten van arbeid zijn uit te rekenen. De productieelasticiteit van arbeid kon worden bepaald op 0,53 en die van land op 0,40. Deze laatste elasticiteit ligt iets boven de normale waarde voor deelpacht die een derde van de oogst toekent aan de landeigenaar. Het marginale product van arbeid komt in de buurt van de 2.000 cedi's per dag en ligt daarmee fors onder het loon van ingehuurde arbeid. Er wordt dus meer op het eigen bedrijf gewerkt dan het marktloon mogelijk zou maken, hetgeen wijst op aanwezigheid van arbeidskracht die geen andere 178 besteding heeft. Om hier meer licht op te werpen is in hoofdstuk 6 gekeken naar de inkomsten van buiten het bedrijf en de aanbodsfuncties van arbeid. Mannen en vrouwen werken veel buiten het bedrijf, meestal in vormen van eigen onderneming, maar ook wel als landarbeiders. In totaal brengt dit per huishouden $422 per jaar binnen, waarvan 70% uit eigen onderneming. De verdeling tussen man, vrouw en overige leden van het huishouden is 56%, 32% en 12%. Uit Tobit schattingen van de kans dat man of vrouw een eigen onderneming of een betaalde baan heeft blijkt dat mannen vooral in de laatste actief zijn wanneer zij deelpachter zijn en weinig land hebben. Als significante determinanten van de participatie door vrouwen zagen we van alleen de leeftijd, vestigingsduur en opleiding positieve en van ontvangen inkomensoverdrachten negatieve effecten op het hebben van een eigen onderneming. Overige effecten, anders dan dummy's voor locatie, bleken niet significant. De beloningen van de diverse activiteiten tonen nauwelijks een verband met leeftijd; opleiding heeft alleen een - verrassend - negatief effect op de beloning voor zelfstandig werk, zowel bij vrouwen als mannen. Met gebruikmaking van gesimuleerde beloningen voor diverse activiteiten hebben we vervolgens aanbodsvergelijkingen van arbeid geschat. Hierin zijn als verklarende variabelen niet alleen de 'eigen' lonen per soort activiteit opgenomen maar ook die van de echtgenoot. Verwacht werd dat zodoende reacties kunnen worden gemeten van de verdiencapaciteit van de ene echtgenoot op het aanbod van arbeid door de andere. De resultaten waren echter teleurstellend. Bij de aanbodsfuncties voor zelfstandig werk waren de 'eigen' lonen significant positief. Dit was ook het geval bij het aanbod van werk op het eigen landbouwbedrijf. Naast deze verwachte resultaten waren de overige coëfficiënten echter alle niet significant, zodat geen duidelijke kruiselingse invloed van het loon van mannen en vrouwen kon worden aangetoond, en evenmin een substitutie-effect van de ene activiteit op de andere. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de geldzendingen, waaronder we ook zendingen van voedsel en andere goederen rekenen. Niet alleen zendt de migrant geld naar de familie van de man, maar ook naar die van de vrouw. De bedragen zijn aanzienlijk, $59 en $23 per jaar, respectievelijk. De theorie omtrent deze zendingen geeft verschillende redenen ervoor: puur altruïsme, sociale normen en het onderhouden van familiebanden, sociale zekerheid en risicospreiding, vergoeding voor genoten opleiding en het zekerstellen van een erfenis. Veel migranten (88%) zeggen een soort overeenkomst te hebben gemaakt met hun familie bij hun vertrek en 76% zegt een zekere claim te hebben op een erfenis, meestal land, maar ook vee. Desgevraagd geven de migranten aan dat hun geldzendingen dienen voor voedselaankopen of al bestaan uit voedsel (31%). De volgende belangrijke bestemming is investeringen in vee en gebouwen (25%). Veel huishoudens (86%) participeren in deze transfers van geld en goederen. In de meeste gevallen gaat het om zendingen naar de familie van de man (77%), maar vaak ook naar die van de vrouw (51%) alsmede naar anderen (31%). Daar 179 staan ook stromen in de andere richting tegenover. Ongeveer 40% van de migrantenhuishoudens ontvangen geld of goederen van hun familie. Wanneer we de waarde van de zendingen relateren aan variabelen zoals leeftijd, inkomen, opleiding, rijkdom en het al of niet hebben van een soort overeenkomst hieromtrent of een claim op een erfenis, dan blijkt het volgende. De omvang van de zendingen naar 's mans familie hangt samen met het inkomen, maar de zendingen naar de familie van de vrouw niet. In het eerste geval zijn bovendien rijkdom van belang en het bestaan van een overeenkomst. In het tweede geval spelen opleiding en leeftijd een (positieve) rol. Dit lijkt te bevestigen dat er een vergoeding wordt gegeven voor genoten opleiding, maar eveneens het bestaan van risicospreiding (bij lager inkomen minder afdracht). De rol van een zekere overeenkomst, misschien een voorwaarde voor het vertrek, wordt ook bevestigd. In hoofdstuk 8 gaan we na of de migratie uit UER naar BAR gevolgen heeft voor het milieu in BAR. Migratie verlicht de milieudruk op het land in het Noorden en het is nu de vraag of daar niet negatieve gevolgen in BAR tegenover staan. Aangezien bijna alle migranten pachters zijn, gebruiken zij land slechts tijdelijk en is hun vaak verboden bomen te planten. Braaklegging van land is uiteraard meer een zaak voor de eigenaar dan de pachter. Een deel van de migranten participeert in Taungya systeem, waarbij zij toegang krijgen tot land in ruil voor het onderhouden van aangeplante bomen tot volwassenheid. Satellietopnamen in 1990 en 2000 in de buurt van de onderzochte dorpen laten een achteruitgang in het bosareaal zien van ongeveer 10%, maar dit zou eerder de urbanisatie als oorzaak kunnen hebben dan de uitbreiding van het landbouwareaal. Migranten onderkennen het belang van duurzame productiewijze. Zij geven aan zelf bij te dragen aan duurzaamheid door minder te ploegen, vruchtwisseling toe te passen, organisch materiaal aan te voeren, kunstmest, mest en vlinderbloemigen te gebruiken en erosie tegen te gaan. Zo'n 35% van de landeigenaars laat grond langer dan 3 jaar braak liggen en velen van hen planten bomen of laten hun pachters dit doen. Hier staat tegenover dat bij ingebruikname van de grond bomen gekapt worden. De mate waarin de verschillende methoden worden toegepast hangt af van de omstandigheden en de gang van zaken op het bedrijf. In het bijzonder blijkt dat wie zich reeds langer heeft gevestigd, meer grondverbeterende methoden (mulching, mest) gebruikt dan nieuwkomers. We zijn in dit proefschrift de gevolgen nagegaan van migratie naar de Brong- Ahafo Region in Ghana. Migranten die net arriveren, komen veelal eerst in aanmerking voor mindere grond, zoals savannegrond. De betere gronden, vooral voormalig bosland, gaan naar oudere migranten die in staat zijn de vaste pacht ervoor te betalen. Jonge migranten pachten ook vaker tegen deelpacht en combineren dit vaker met betaald werk voor anderen. Voor de migranten is 180 verhuizen uit de Upper-East Region naar Brong-Ahafo aantrekkelijk. Zij gaan er in inkomen op vooruit. De landeigenaren in Brong-Ahafo profiteren er ook van: zij kunnen nu meer grond verpachten. Een belangrijk deel van hun inkomen verdienen de migranten buiten het bedrijf, vooral uit zelfstandig werk. Voor hun landbouwwerkzaamheden huren zij ook veel arbeid in. Zo leveren zij ook een bijdrage aan de lokale economie. Hogere inkomens van migranten leiden ook tot hogere bedragen die worden teruggestuurd naar de families in het Noorden, zowel aan de mannelijke als aan de vrouwelijke kant. Zo profiteren de families in het Noorden ook mee van voorspoed in het bestemmingsgebied. Het plaatselijke milieu lijdt er onder doordat het bosareaal afneemt. De landbouwmethoden die de migranten gebruiken zijn echter wel vaak gericht op het behoud van vruchtbaarheid. Hun zeggenschap over lange-termijn vruchtbaarheid, zoals bereikt door braaklegging bijvoorbeeld, is echter gering, omdat hier de eigenaar over gaat. Dit gaat ook op voor aanplant van bomen. Hier ligt een belangrijk terrein voor nader onderzoek en beleid. Het reeds toegepaste Taungya systeem lijkt een goede manier om aanplant van bomen te combineren met pacht. - Gunning, J.W. [Promotor] |
Subject(s)
Migration to rural areas: implications for income and environment. The case of Ghana; migratie; milieu |
Language
en |
Publisher
Amsterdam: Vrije Universiteit |
Type of publication
Doctoral thesis |
Format
26552182 bytes; application/pdf |
Repository
Amsterdam - VU University of Amsterdam
|
Added to C-A: 2010-04-13;14:07:06 |
© Connecting-Africa 2004-2024 | Last update: Saturday, July 6, 2024 |
Webmaster
|